ompraten

Dutch

Etymology

Compound of om +‎ praten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɔmˌpraː.tə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

ompraten

  1. (transitive) to talk over, talk into, persuade
    Synonyms: overhalen, overreden

Conjugation

Conjugation of ompraten (weak, separable)
infinitive ompraten
past singular praatte om
past participle omgepraat
infinitive ompraten
gerund ompraten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular praat om praatte om ompraat ompraatte
2nd person sing. (jij) praat om praatte om ompraat ompraatte
2nd person sing. (u) praat om praatte om ompraat ompraatte
2nd person sing. (gij) praat om praatte om ompraat ompraatte
3rd person singular praat om praatte om ompraat ompraatte
plural praten om praatten om ompraten ompraatten
subjunctive sing.1 prate om praatte om omprate ompraatte
subjunctive plur.1 praten om praatten om ompraten ompraatten
imperative sing. praat om
imperative plur.1 praat om
participles ompratend omgepraat
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.